Beschrijving wettelijk kader
De wettelijke omkadering voor het gebruik van dieren in dierproeven is op verschillende niveaus gereguleerd. De filosofie achter deze wetteksten is echter altijd dezelfde: men dient eerst na te gaan of er geen alternatieve methoden beschikbaar zijn, voordat men overgaat tot het gebruik van dieren. Dit is het “neen, tenzij” –principe. Dit is één van de drie V’s waarop zowel de Europese als de Belgische wetgeving gesteund is, namelijk de V van vervanging. Het uitvoeren van dierproeven is in principe verboden, tenzij het niet anders kan of wanneer het op grond van andere wet- en regelgeving verplicht is. Ook aan de andere twee V’s dient te alle tijde voldaan te zijn, namelijk vermindering van het aantal te gebruiken dieren en verfijning van de uitgevoerde proeven op het vlak van dierenwelzijn.
De proefdierwetgeving is op het hoogste niveau geregeld door het Europees Parlement via de richtlijn 2010/63/EU die bindend is voor alle Europese lidstaten en die strenge eisen stelt aan het gebruik en de huisvesting van proefdieren. Deze richtlijn werd in Belgische wetgeving omgezet in een nieuw Koninklijk Besluit in 2013. In 2014 werd dierenwelzijn een regionale aangelegenheid, waarop er een extra besluit kwam in 2017 omtrent de proefdierwetgeving, zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Vlaanderen als Wallonië. De lidstaten van de Raad van Europa (niet te verwarren met de Raad van de Europese Unie) sloten in 1986 een Overeenkomst voor de bescherming van gewervelde dieren die gebruikt worden voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden. Deze conventie ETS123 bevatte als eerste richtlijnen omtrent de huisvesting van proefdieren. Het is ook op deze Conventie dat de Europese Richtlijn en de Belgische wetgeving gesteund zijn.
Om aan de wetgeving en normen te voldoen zijn er verschillende organen binnen de universiteit aanwezig, die elk hun taak hebben binnen het proefdieronderzoek: het proefdiercentrum en de laboratoria, de ethische commissie dierproeven en de dierenwelzijnscel.

Het proefdiercentrum en de laboratoria
Ieder laboratorium dat met proefdieren wenst te werken (gebruiker of fokker), dient eerst per aangetekend schrijven een erkenningsaanvraag in te dienen bij de bevoegde overheid (in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dit Leefmilieu Brussel). De bevoegde overheid zal het erkenningsdossier bestuderen en de bevoegde minister zal na advies van de Brusselse proefdiercommissie binnen de 90 dagen een goedkeuring geven, indien de gebruiker en zijn inrichtingen aan alle voorschriften van de wetgeving voldoen.
Op basis van een risicoanalyse wordt minstens één derde van alle erkenninghouders jaarlijks geïnspecteerd. Een deel van deze inspecties wordt uitgevoerd zonder voorafgaande verwittiging.
Wanneer de inspecteur-dierenarts inbreuken vaststelt, kan de bevoegde minister de erkenning voor een periode van één tot drie maand schorsen. Indien herhaalde inbreuken vastgesteld worden of er geen gevolg wordt gegeven aan de vastgestelde inbreuken of wanneer de inrichting niet langer voldoet aan de wettelijke voorwaarden, kan de minister de erkenning definitief intrekken.
Indien een gebruiker gedurende tenminste 3 opeenvolgende jaren geen dierproeven doet, wordt de erkenning door de bevoegde Dienst ingetrokken.
De gebruiker of fokker ziet erop toe dat alle aanwezige proefdieren de huisvesting en bijzondere verzorging krijgen, zoals wettelijk bepaald in het Koninklijk Besluit.
Het proefdiercentrum van de Vrije Universiteit Brussel is de plaats waar de proefdieren gehuisvest worden en de dierproeven worden uitgevoerd. Het wordt geleid door een proefdierdeskundige die de medewerkers aanstuurt en geregeld controles uitvoert. De medewerkers van het proefdiercentrum ondersteunen de laboratoria bij het verzorgen van de proefdieren en het uitvoeren van dierproeven. Zij helpen verder met de administratie gekoppeld aan de dierproeven. Een kwaliteitsdeskundige ziet er mede op toe dat zowel het dierenwelzijn als de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek op het hoogste niveau blijven.
Gediplomeerde dierverzorgers controleren dagelijks alle aanwezige proefdieren en hun huisvestingsomstandigheden. Wanneer het welzijn of de gezondheid van de proefdieren niet bevredigend is, meldt een medewerker van het proefdiercentrum dit aan de gebruiker of fokker. Deze dient op zijn beurt onmiddellijk het nodige te doen om de oorzaak op te sporen en de passende maatregelen te nemen.
De proefdierdeskundige controleert geregeld de gezondheidstoestand en het welzijn van de proefdieren om onnodig pijn of lijden te vermijden. De gebruiker of fokker kan te allen tijde beroep doen op de proefdierdeskundige voor vragen over het welzijn en de gezondheidstoestand van de aanwezige proefdieren, maar ook voor advies bij het ontwerp van nieuwe onderzoeksprojecten.
De wet bepaalt dat muizen, ratten, cavia’s, hamsters, gerbils, konijnen, niet-menselijke primaten, honden, katten, kikkers en zebravissen gefokt dienen te zijn met het oog op gebruik in dierproeven. Uitzonderingen hierop dienen geargumenteerd aangevraagd te worden bij de bevoegde Dienst.
In de onmiddellijke nabijheid van het proefdier dient informatie over de identificatie, het desbetreffende project en de verantwoordelijke proefleider ter beschikking zijn.
Elke gebruiker en fokker dient verder een (digitaal) register bij te houden, waarin voor ieder proefdier of groep proefdieren minimaal volgende informatie is opgenomen:
Voor alle verworven proefdieren: aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de instelling, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar;Het aantal afgestane proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting, in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;Voor elke hond, kat of primaat het identificatienummer, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn en in geval van een niet-menselijke primaat, of het dier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.Het aantal aanwezige proefdieren vanaf de leeftijd van spenen moet op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.
De gegevens dienen minstens vijf jaar te worden bewaard en op verzoek van de inspectiediensten getoond worden.
De Ethische Commissie Dierproeven
Zoals voorgeschreven door de Belgische wetgeving beoordeelt de Ethische Commissie Dierproeven van de VUB op onafhankelijke wijze, de onderzoeksprojecten die onderzoekers bij haar indienen. Zij kan projecten goed- of afkeuren en moet deze projecten na afloop ook kritisch evalueren. Daarnaast stelt zij ethische criteria op voor de dierproeven en adviseert zij de onderzoekers en medewerkers hierover.
Verdere informatie omtrent de werking van de Ethische Commissie Dierproeven kan u terugvinden via de link onderaan de pagina.
De Dierenwelzijnscel
Elke gebruiker, fokker en leverancier moet een Dierenwelzijnscel (DWC) oprichten.
In de DWC zitten ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en bij een gebruiker moet er bovendien een wetenschapper in zetelen. De aangewezen deskundige heeft ook inbreng in de DWC.
De Dierenwelzijnscel heeft als belangrijkste taak het welzijn van de dieren te optimaliseren. Dat doet ze door advies te geven over de huisvesting, verzorging en eventuele adoptie van dieren. Daarnaast geeft ze ook adviezen over de drie V’s: vervanging, vermindering en verfijning.
Verdere informatie omtrent de werking van de Ethische Commissie Dierproeven kan u terugvinden via de link onderaan de pagina.

Belangrijke Wetten
- Richtlijn 2010/63 van de Europese Commissie betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt
- Wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren
- Koninklijk besluit van 29 mei 2013 betreffende de bescherming van proefdieren
- Koninklijk besluit van 30 november 2001 houdende verbod op sommige dierproeven
- Koninklijk besluit van 14 februari 2007 betreffende het commercieel vervoer van dieren andere dan landbouwhuisdieren
- Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 september 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 betreffende de bescherming van proefdieren